Flutura Açka – Kruis van vergetelheid

In mei 2014 verscheen van de Albanese schrijfster Flutura Açka het boek kruis van vergetelheid (Kryqi i harresës). Het werd uitgegeven bij Skanderbeg Books.

Kruis van vergetelheidHet voorwoord begint met de bespiegeling dat hier ergens in Nederland een landgenoot van de vertelster moet wonen, aan het oog onttrokken door imaginaire bergtoppen en hoge gebouwen. Van tijd tot tijd probeert ze zich de trekken voor de geest te halen van de man met wie ze gedurende vierentwintig uur iets belangrijks deelde, maar die ze waarschijnlijk nooit meer zal zien.

Deel 1. Onderbroken vlucht. De eerste woorden zijn: Het gaat helemaal fout. Daaromheen ontspint zich een gesprek tussen de schrijfster en een jonge medepassagier op de vlucht Tirana-Budapest-Amsterdam. Het is oudejaarsavond 1999. Beiden worden ze thuis verwacht, en de man – Gjergj Nika geheten – belt voortdurend om zijn partner op de hoogte te houden. In Budapest blijken ze door sneeuwval niet verder te kunnen en de passagiers krijgen overnachting toegewezen in hotel ‘Papillon’, wat toevallig net als Flutura (de voornaam van de schrijfster) ‘vlinder’ betekent. In de hal treffen ze elkaar en er ontstaat een kortdurende band als Gjergj vertelt over zijn Albanese streek van herkomst. Het is Mirditë, in het noorden van het land. De streek kan worden gezien als traditioneel en romantisch, maar de diepe afgelegenheid van de bergen blijkt ook veel oude, duistere elementen te herbergen, zoals de bloedwraak volgens de regels van de Kanun – het oude gewoonterecht dat in veel opzichten het leven van de mensen bepaalde. Na vijf decennia van communistisch bestuur winnen de regels van de Kanun weer aan belang en lijken oude bloedwraakvetes weer op te leven. Centraal bij de wraakgedachte staat de burrëri (in het Noord-Albanees: burrni) – de mannelijkheid of de mannelijke eer, en daarbij geldt: bloed eist bloed. De wraak hoeft niet persé genomen te worden op de dader van een moord. Ook een ander mannelijk lid van de clan waartoe de moordenaar behoort, misschien dus wel iemand die aan de gepleegde daad part noch deel heeft, kan het slachtoffer worden. Het kan zelfs gebeuren dat een clanlid iemand moet ombrengen met wie hij al jarenlang in het stads- of dorpscafé een drankje dronk en gezellig een pijp of sigaret rookte. Hoogstwaarschijnlijk zal de genomen wraak op haar beurt weer een nieuwe moord uitlokken, en zo over en weer, eeuw in, eeuw uit. Wel worden daarbij bepaalde regels in acht genomen. De schrijfster laat in het boek doorschemeren dat de Kanun en de bergen waar deze zijn oorsprong heeft, meer zeggenschap over de mens hebben dan het verbond tussen de mens en God. Deel 2. Het motto luidt:

Het leven is niet meer dan een ademtocht tussen de kortstondige schaduwen van het leven en de eeuwige schaduw van de dood. Het vangt aan met de terugblik van de oude baas Kolë, lid van de clan der Gega’s (Albanees: Gegajt). Zijn vader werd zestig jaar geleden voor een futiliteit vermoord door iemand van de clan der Prekalajs (Prekalajt) en voordat hij zelf sterft dient dat gewroken te worden. Hij is ertegen dat de vete vergeten raakt en als herinnering aan de noodzaak tot wraak torst hij in een nacht de grafsteen van zijn vader van het kerkhof naar huis. Het nieuws over het opleven van de vete bereikt ook chauffeur Kot Prekalaj, en de angstige gedeprimeerdheid die dit bij hem oproept, wordt aangevoeld door de vrouw achter de bar waar hij onderweg een kop koffie dringt. De man is opgelucht als hij twee bekende lifters tegenkomt: Fran Nika en zijn zoontje Miran, de een de broer, de ander het neefje van Gjergj. Ook Fran registreert de angst die rond Kot Prekalaj hangt. En die angst blijkt gegrond: na enige tijd komt de auto bruusk tot stilstand als er een jongeman met een geweer opduikt.

Het is Dini Gega die optreedt als ‘uitvoerder’ (dorëras) en namens zijn clan de wraak aan Kot Prekalaj voltrekt, waarna hij enkele rituele woorden prevelt en te voet de plek van zijn daad verlaat. Fran en zijn zoontje Miran zijn getuigen van wat er gebeurt en daarbij loopt de laatstgenoemde een shock op die hem in coma doet raken.

In de nacht daarop zit Marta – de oudste zuster van Fran en Gjergj – verzonken in bespiegelingen over het leven in de bergen dat aan een getrouwde vrouw op de langere termijn weinig perspectief zal bieden, hoe gelukkig zij ook is met haar man. De nacht is het enige moment van privacy in een door vele familieleden bewoond huis. Ze denkt ook aan haar familieleden, van wie Gjergj naar het buitenland is vertrokken, en haar zuster Bora naar de grote stad. Terwijl zij zo mijmert en naar buiten kijkt, waar de eerste sneeuw op de takken een aarzelend en fragiel winterbeeld vormt, wordt er geklopt en verneemt zij wat er is gebeurd. De komende weken zal zij, afgewisseld door haar moeder, aan Mirans ziekenhuisbed zitten in de hoop dat hij uit zijn coma zal ontwaken. Marta, Fran en hun moeder praten over de verschrikking die de oplevende vetes vormen. Daarbij krijgt het cursief gedrukte woord gjak, ‘bloed’ of ‘bloedwraakvete’ een sinistere, magische klank.

Fran die van de moord getuige was, moet zich beraden op de uitspraken die hij tegenover enerzijds de officiële instanties en anderzijds de beide clans moet doen, en daarin wellicht een keus maken. In het stadscafé heeft hij een ontmoeting met twee leden van de Prekalajs. Het is somber buiten, en die sfeer wordt geaccentueerd door een nieuwe mode: donker getint glas in de ruiten van etalages en openbare gelegenheden. Vergeefs probeert hij de beide Prekalajs ervan te overtuigen dat ze hun vete beter kunnen vergeten en de zaak ook strafrechtelijk kunnen laten afhandelen. Maar dat zou neerkomen op het verlies van de mannelijke eer… De strekking van wat de Prekalajs eisen is: zorg dan Dini Gega uit de gevangenis blijft zodat de bloedwraak aan hem kan worden voltrokken. Mocht een verklaring van Fran tot inhechtenisneming leiden, dan zal zijn zoontje Miran ervoor boeten! Fran weigert een toezegging te doen.

In contrast met de grimmige Albanese bergwereld staat het leven in Nederland waar Gjergj woont. Voor de Nederlandse journaliste Anja vormt het bestaan in Nederland echter een schril contrast met het leven in Rome, waar zij enkele jaren werkte als correspondent voor Radio 1. Na de mediterrane sfeer en alle aandacht die zij als vrouw van de Italianen kreeg, is het leven nu een kille desillusie. Ze voelt zich bijna gevleid als iemand haar in een smal straatje aanspreekt – al is het maar om haar erop te wijzen dat ze daar niet mag fietsen. In de trein naar Utrecht komt ze een jongeman tegen met een buitenlands voorkomen. Tijdens een kort gesprek – hij gaat er bij Amstel al uit – blijkt dat hij een Albanese beursstudent is, Gjergj Nika. Het contact duurt echter lang genoeg om een liefde te doen ontstaan. Ze ontmoeten elkaar opnieuw enkele malen en komen samen te wonen.

Intussen heeft Fran ook een ontmoeting met de oude Kolë Gega. Deze ontvangt hem in de kthinë e zjarrit ‘de kamer met het vuur’ – het woonvertrek waar gestookt wordt. Fran stoort zich aan datgene wat hij beschouwt als de ontspoorde kindsheid van een grijsaard voor wie oude herinneringen en gewoonten zo overmatig helder en relevant zijn. Ook heeft hij weinig begrip voor de willekeur waaraan Kot Prekalaj ten offer viel: hij was als enig slachtoffer voorhanden omdat er zoveel Prekalajs zijn geëmigreerd. De oude Gega blijkt echter nog veel meer rancune tegenover de Prekalajs te hebben: in de communistische tijd pikten zij de eliteplekjes in en maar al te graag ijverden ze voor afschaffing van de bloedwraak. Fran weigert zich als getuige in te laten met deze zaak die nu ook door de opstelling van de Gega’s een bedreiging vormt voor de toekomst van zijn zoon. Daarom verlaat hij met inachtneming van de beleefdheidsformules en onder dankzegging voor de koffie Kolës huis.

Het naargeestige gebeuren brengt bij Fran de herinnering boven aan de laatste dagen van zijn overleden vrouw Katarina. Alleen had hij toen te maken met een rouwproces zoals ieder mens dat moet doormaken. Het sinistere karakter van deze oude vete raakt hem bijna nog dieper. Eigenlijk een schande dat die oude man zo vlak voor zijn dood zoveel oude ellende losmaakt… We zien hier twee werelden botsen: die van de oude man, voor wie het volgen van de Kanun de enige weg is (zij het ook om bepaalde rekeningen uit de communistische tijd te vereffenen) en die van de veel moderner ingestelde Fran.

 

In Nederland is de relatie tussen Gjergj en Anja tot volledige bloei gekomen. Zij beleeft haar eigen ziel en lichaam op een nieuwe manier en voelt zich niet meer zo eenzaam. We zijn getuige van een lange en innige liefdesscène. Waarom stortte ik me hier zo halsoverkop in, vraagt Anja zich soms af, maar is die vraag niet volledig zinloos? Laat maar gebeuren wat er gebeuren moet…

 

Marta en haar moeder, Tereza, drinken koffie en overleggen: zou Gjergj ingelicht moeten worden? Tereza slaapt als Fran thuiskomt en er wordt fluisterend overlegd. Het kost Tereza steeds meer moeite om voor haar kleinkinderen de rol van hun weggevallen moeder te vervullen. Waarom zou Fran eigenlijk niet hertrouwen? Dan komt het gesprek op de Gega’s en de Prekalajs. Van de Prekalajs mag Fran niet voor het gerecht getuigen, van Kolë Gega moet dat juist wél, zodat Dini in de gevangenis komt en de hele boel hopelijk overwaait… Beide clans chanteren Fran dus met zijn zoon Miran, die het plaatsvervangende slachtoffer zou kunnen worden als Fran niet gehoorzaamt. Dan is er nog het openbaar ministerie. Dat kan hem, indien hij na de laatste dagvaarding niet als getuige verschijnt, door de politie laten ophalen. Zou het een idee zijn om een en ander bij de twee clans af te kopen? En om ook maar broer Gjergj uit Nederland te laten overkomen?

 

Op de zondagse bloemenmarkt koopt Gjergj bloemen voor Anja, met wie hij een afspraak heeft. Anja arriveert en vraagt: waarom was je mobiel niet bereikbaar: de accu was leeg. Er was telefoon uit Albanië, Marta belde, het ging daar niet goed. Gjergj vraagt zich af waarom Marta belde, en realiseert zich de kloof tussen zijn geboorteland en de wereld waarin hij nu leeft, zeker nu hij Anja kent… Als Gjergj zelf vanuit Albanië verneemt wat er aan de hand is, probeert hij dat aan Anja uit te leggen. Hij verwijst naar de geheimzinnige binding tussen de mensen en hun geboortegrond, en Anja moet denken aan de legenden die Gjergj aan haar vertelde: de ingemetselde bruid, de vrouwen die zichzelf en hun kinderen liever van een vestingmuur wierpen dan gevangen genomen te worden, of de dode broer die van verre zijn zuster ophaalde omdat hij de gelofte had afgelegd dit te doen als er iets aan de hand zou zijn… Oeroude thema’s die ook elders op de Balkan voorkomen. Ze besluiten samen naar Albanië te gaan.

 

Fran heeft bij de politie zijn verklaring afgelegd. De inspecteur en hij kennen elkaar zoals iedereen in de omgeving elkaar kent, en ze weten beiden: dit is de wettelijke procedure, maar de vete volgt haar eigen wetten en de afloop is onbekend. Fran moet zich voorlopig onthouden van wat largim heet. Dat betekent: weggaan uit stad of streek, maar heeft tegelijk de magische klank van: ‘emigreren, een ander leven elders beginnen’. Maar hij haalt wel zijn zuster Bora op. Onderweg naar haar overweegt hij voor op langere termijn datgene waarin al zo velen hem voorgingen: ikje: letterlijk naar buiten gaan – een al even magische woord voor vertrek uit streek of land, en in de communistische tijd ook voor ‘vlucht’. Hij zal dan zijn moeder meenemen en het huis achterlaten voor Marta, zodat zij de bergstreek kan verlaten waar ze thans woont.

Fran realiseert zich dat de mens soms moet kiezen voor zichzelf en zijn gezin, zichzelf niet moet voorhouden dat het ‘zo allemaal wel goed is’ en ook niet de schuld moet willen dragen voor de daden die anderen binnen de clan ooit begingen en waarmee ze conflicten over zichzelf en hun clanleden afriepen. Typisch dus een probleem van culturele transitie van de clancultuur naar een wereld van het individu en zijn gezin. Fran weet dat de Prekalajs nu wel zullen doorhebben dat hij zijn verklaring heeft afgelegd. Gelukkig heeft hij hun nimmer beloofd dat hij het niet zou doen en bovendien: hij had geen andere keus. Onderweg vraagt hij de chauffeur om een rookpauze, en wel op de plek waar de moord op Kot Prekalaj gepleegd werd. Daar, in een winderig en bochtig rivierdal, neemt hij ritueel afscheid van de dode door twee sigaretten aan te steken: één voor hem (die hij op een steen laat opbranden in de wind) en één voor zichzelf.

 

Vanuit het vliegtuig ziet Anja de opdoemende contouren van Albanië. Het landschap maakt op haar vanuit de lucht een sombere indruk. Eenmaal geland, verbaast Anja zich over het jachtige en haastige temperament van iedereen. Ze gaat samen met Gjergj naar een hotelletje. De volgende morgen vertrekken ze met een busje naar hun bestemming. ‘Dit is dus Albanië,’ gaat het meermalen door haar hoofd, en ze zegt dat ook hardop. Anja’s gevoel van ongemak blijkt steeds duidelijker als ze met Gjergj tijdens een koffiestop een wandeling maakt. Op een drukke markt, waar een verkoper haar een traditioneel kostuum wil tonen, deinst ze verschrikt achteruit. Bij het betreden van een geïmproviseerde bar is ze niet of nauwelijks toegankelijk voor de gastvrije en vriendelijke houding van Natalí, de eigenares. Deze vraagt naar de aard van hun relatie en Gjergj antwoordt: ‘getrouwd’. Ideeën als ‘samenwonen’ en ‘vriend’ en ‘vriendin’ in de zin van ‘partners’ zijn nog niet ingeburgerd, denkt hij, hoewel, je weet maar nooit, in deze postcommunistische tijden… Gjergj mijmert verder: zulke privé-barretjes en koffiehuisjes zijn een nieuw verschijnsel. Het lijkt wel of de ene helft van Albanië koffiezet en de andere helft koffiedrinkt. Als ze op de terugweg weer langs de markt komen en de kostuumverkoper naar Anja’s gevoel te veel aandringt, is voor haar ineens de maat vol. Ze kan de desolaatheid niet langer aan en laat zich door Gjergj op een busje zetten dat haar weer naar Tirana brengt. Zo begeeft Gjergj zich alleen verder op weg naar een wereld van zorgen, kommer en verdriet, terwijl Anja de andere kant op reist. Het bevreemdt hem: als journaliste zou Anja toch alleen al beroepshalve nieuwsgierig moeten zijn naar dit land, maar blijkbaar was het te direct verbonden met haar gevoelsleven.

 

De bloedwraakmoord blijkt een onderwerp van de dag. Gjergj krijgt onderweg enkele details te horen over de – vooralsnog – meest recente moord, en op een muur staat, bijna symbolisch in het Engels: Killers go home! Als een protest tegen het oplaaien van de oude vete. Gjergj herinnert zich zijn vriend Aleks, die zich met de Kanun bezighield als iets dat behoorde bij de schatkamer van het nationale verleden. Als de stad opdoemt waar hij moet zijn, geeft Gjergj zich over aan bespiegelingen. Er verandert eigenlijk best veel. Tani ishin zbukuruar edhe plehrat – zelfs de mestvaalten zijn tegenwoordig verfraaid en opgeknapt. Met wat meer ontvankelijkheid had Anja kunnen zien dat deze stad ondanks haar grauwe uiterlijk ook heel gastvrij kan zijn. Had ze maar iets meer voor Albanië gevoeld, hoe armoedig dat land ook is. Zelf is hij door zijn afkomst met de bergen vergroeid, en zich daarvan losmaken komt neer op het afleggen van de eigen huid.

Op het plein komt hij zijn broer Fran tegen, die al in een café naar hem zat uit te kijken. Ze maken zich zorgen om wat hun te wachten staat en om de gezondheid van hun moeder, Tereza. Fran informeert waar eh… Tja, die is in Tirana, ze voelde zich niet zo goed. Misschien is het ook maar beter zo… Terwijl Fran vertelt, kan Gjergj op alle mogelijke manieren voelen hoe gespannen hij is. Zouden ze een advocaat kunnen inschakelen om de eisen van de twee vijandige clans ten aanzien van Fran te bekijken? Maar nee: deze zaak is niet bij wet te regelen.

Korte tijd later praat Gjergj met zijn vriend Aleks, die zich al jarenlang verdiept in de achtergronden van de Kanun. Albanezen hadden altijd behoefte aan een vijandbeeld. Er is een selectieve herinnering ten aanzien van Skënderbeu (Gjergj Kastrioti) die als nationale held en athleta Christi – strijder voor Christus – wordt vereerd, en vorst Lekë Dukagjini, die als collaborateur met de Turken wordt afgeschilderd, tegen de Christenheid en de Venetianen streed, door Pius II werd geëxcommuniceerd en ook de ellende van Kanun over de Albanezen zou hebben gebracht. Terwijl de documenten er juist op wijzen dat de Kanun in de variant van Kastrioti bloedwraak eiste për fis – in familieverband, en die van Dukagjini uitging van wraak për gisht – op grond van de vinger = gericht tegen de persoon die de wandaad beging welke gewroken moet worden. Gjergj leent het manuscript van Aleks’ boek om te zien of dat nieuwe inzichten kan geven. Hij besluit zelf de vete op zich te nemen.

Gjergj gaat bij de Prekalajs langs. Een oude foto van zijn vriend Kot Prekalaj hangt er ook, als een memento: wij zullen hem wreken. Tijdens het mooi beschreven, moeizame gesprek blijkt dat de Prekalajs geen andere keus (menen te) hebben, zelfs al zouden ze dat willen, het is alsof een hogere macht – de wet van de bergen – hun doen, laten en denken bepaalt. Gjergj wijst ze erop dat ze wraak moeten nemen op de persoon die het betreft, zijn identiteit (Dini Gega) is immers bekend en het kan nu meteen, maar ook later… Als ze in hun standpunten volharden en ook anderen erbij wensen te betrekken, zullen ze in bloedwraakvete raken met Gjergj zelf… Hij vertrekt en ziet hun sombere starre, gezichten nog lang voor zich. Toch waren het geen onsympathieke mensen, Kot was zelfs zijn eigen vriend. Maar de traditie vormt een hogere macht…

De relatieve weelde van de villa der Prekalajs (verworven in de communistische periode en daarna) staat in contrast met de armoede in het huisje van de Nika’s, waar na veel gesappel hier en daar iets aan luxe werd toegevoegd. Gjergj had gehoopt bij terugkeer in Albanië alles wat beter aan te treffen. Dat de tijd zijn werk zou doen. Maar dankzij de seniele ouderen en de jonge diehards die in hun voetsporen willen treden, herleven de oude vetes, en nu is ook Gjergj een deel van het oude systeem geworden.

Fran is de spanning uiteindelijk moe en vertrekt naar de omstreken van Tirana om daar in de loop van de tijd een nieuw huis te bouwen. Er heerst daar een sfeer van pionierschap, maar de nieuwkomers uit de afgelegen streken blijven er nog lang onder verschillende namen gediscrimineerd worden alvorens in de gemeenschap van de hoofdstad op te gaan. Een vrachtwagen rijdt voor om alle spullen en bewoners in te laden. Zo zal binnenkort ook Marta haar spullen en huisgenoten in een vrachtwagen laden om haar afgelegen bergdorp te ontvluchten en Frans lege huis over te nemen. Het huis daar boven zal nooit worden verkocht en blijven leegstaan totdat het langs natuurlijke weg vergaat. Op die manier komt er een keten van vertrek en verhuizen op gang. Zoals het water via beekjes en stroompjes het laagland opzoekt, van een bruisende stroom overgaat in een weidse stroom die door het oneindig laagland gaat en dan in zee uitmondt, zo vloeit de bevolking uit de bergen omlaag om in de grotere wereld op te gaan – in het eigen land of daarbuiten…

Ook Gjergj is weer vertrokken: terug naar Nederland. In het vliegtuig ontmoet een jonge vrouw met wie hij geleidelijk in gesprek raakt. Zij is inwendig wat teleurgesteld als Gjergj in zijn geagiteerde stemming het sandwichbroodje weigert dat de stewardess aanbiedt: met haar kindje op komst zou ze eigenlijk voor twee moeten eten, maar zo attent toonde Gjergj zich niet…

Deel drie is getiteld Kodi i paharresës – de code van het niet-vergeten, en grijpt terug naar het eerste deel: de cirkel is rond. De schrijfster – in dit deel weer de ikfiguur – en Gjergj zitten aan een tafeltje in hotel ‘Papillon’. Ze besluiten te gaan wandelen door de sneeuw. In het park lopen jonge paartjes en eenzame ouderen met hondjes. Tot grote verbazing van Gjergj vraagt ze ineens een sigaret: het komt door de spanning van wat ze hoorde, een spanning die Gjergj zelf de ene sigaret na de andere doet opsteken. Ze zien het spel van schaduw en maanlicht op de sneeuw, als een visualisering van Gjergjs verdriet en de zorgen die zij nu met hem deelt. Ze verbeeldt zich de gezichten van Gjergjs personages tussen de takken te ontwaren. Inderdaad: sommige dingen zijn onveranderlijk, ook na vijftig of zestig jaar. Zelf had de schrijfster de Kanun ooit onbewust vergeleken met een gereedschap dat gebruikt werd om muren te richten en te effenen, als een instrument dat aan het leven vorm en vastheid gaf, nu toonde de code echter een dodelijke en onbarmhartige keerzijde, waardoor haar oordeel naar een andere kant zou kunnen doorslaan. In een ooghoek meent ze een klein kind te ontwaren – het is een van de schimmen uit Gjergjs relaas dat zij aanhoorde zodat hij het aan iemand kwijt kon. Nu draagt zij het kruis – het kruis van zijn vergeten – Kryqi i harresës – zoals het boek heet. Zij hoorde zijn verhaal op weg van de Balkan naar Centraal-Europa, wat kon bijdragen aan een geloofwaardigheid die in een Nederlandse omgeving ondenkbaar zou zijn geweest. Ze moet concluderen dat het Albanese volk verdriet en zorgen beschouwt als een wezenlijk en onmisbaar deel van het bestaan. Het verlies daarvan zou het verlies van het eigen gezicht betekenen. Geluk en voorspoed brengen slechts vermoeidheid met zich mee, ze zijn niet te dragen en daarom ‘uitverkocht’aan anderen.

 

Op Schiphol bergt Anja Gjergjs verhaal in zichzelf op, als kleren in een koffer. Ze wil haar partner Walter over Gjergj vertellen en hem ook voorstellen, maar wordt aangesproken door een jonge vrouw die duidelijk op Gjergj wacht en vreest dat er in de vierentwintig uur dat Gjergj en de schrijfster met elkaar doorbrachten, iets ontoelaatbaars is gebeurt. Ze kan nog net zien hoe ze elkaar vinden en omhelzen, dan verdwijnen ze in de mensenmassa… Nu draagt ze Gjergj bij zich als een herinnering, alsof ze dubbel zwanger is: in haar buik van haar kind, in haar bloed van Gjergj. In de trein – op weg naar een oudejaarsviering met oliebollen en appelflappen – vraagt ze aan Walter of de Engelstalige Kanun die zij ooit – als voorwerp van nationale trots – aan hem gaf, nog in de boekenkast staat. Natuurlijk staat die er nog. Allicht, denkt de schrijfster, want wie zou de moed hebben om dat boek aan te raken…

De taal van Ismail Kadare, die afkomstig is uit Gjirokastër in het uiterste zuiden, is doorgaans het literaire Albanees dat grotendeels op de zuidelijke dialectgroep is gebaseerd. De taal van Flutura Açka (afkomstig uit Elbasan) bevat daarentegen veel meer elementen uit de dialecten van Noord-Albanië, en ook uit de bergstreken waar de Kanun geldt. Niet zelden maakt ze gebruik van nieuwe, onbekende woordverbindingen en woordvarianten.

Flutura Açka munt uit in het weergeven van innerlijke monologen en terugblikken. Ze geeft ‘van binnen uit’ een beschrijving van de culturele gespletenheid waarmee veel Albanezen moeten leven: oude tradities, vijfenveertig jaar communisme en daarna verwestersing. Deze meervoudige gespletenheid was al kenmerkend voor het Albanië van de negentiende eeuw, toen het land verkeerde in de wereld van de Grieks-Romeinse en de Byzantijnse cultuur, de Griekse orthodoxie, het rooms-katholicisme en de islam, waarna het geleidelijk kennismaakte met meer West-Europese ideeën en invloeden. Dit boek geeft een uiterst levende en geloofwaardige beschrijving van wat er in de huidige bevolking omgaat. Het is niet alleen goed geschreven, maar bezit ook een actuele waarde die te vergelijken is met die van de latere werken van Ismail Kadare. Ook bij hem, vooral in het boek Koude bloemen in maart, komt de spanning tussen communisme, de herlevende oude tradities en de nieuwe, westerse invloed ter sprake.