Faruk Šehić, Zachtjes stroomt de Una, De Geus 2107

Faruk Šehić werd in 1970 geboren in het Bosnische stadje Bihać, in het noordwesten van Bosnië en gelegen aan de Una. Hij diende van 1992 tot 1995 in het leger van Bosnië en Hercegovina en raakte eenmaal ernstig gewond. Hij wordt gezien als een belangrijke schrijver van de generatie ‘waar overheen werd gewalst’. Behalve schrijver is hij journalist en columnist en hij woont tegenwoordig in Sarajevo.

Het boek Knjiga o Uni – Boek over de Una bestaat uit 45 korte fragmenten waarin verteld wordt over de stad Bosanska Krupa, die op zo’n 25 kilometer stroomafwaarts vanaf Bihać aan de Una ligt, over de oorlog van 1992 tot 1995 en over het moeizaam weer oppakken van het leven daarna. Dit alles beschreven vanuit het perspectief van Faruk Šehić’s alter ego, een jonge man van wie we in de loop van het verhaal te weten komen dat hij Mustafa Husar heet. De verteller presenteert zichzelf als iemand die bij de oorlog van 1992-1995 betrokken en – wat onontkoombaar was – ook enkele mensen heeft gedood.

Jaren later is er kermis in de stad. Een fakir die werkt bij een rondreizend circus dat daar ook is neergestreken, laat hem tijdens een seance in de filmzaal van het plaatselijke cultuurhuis door middel van regressie en vrije associatie naar de oorlogsjaren teruggaan. En zo wordt duidelijk dat er een breuklijn door zijn leven loopt: het jaar 1992. Daarvoor was er het Joegoslavië van broederschap en eenheid. Van pioniers en van liederen en leuzen. En met in de stad een park met bloemperken in de vorm van een vijfpuntige ster.

Mustafa wil de elementen uit zijn verleden naar boven halen en ze via het geschreven woord onvergankelijk maken. Hij is goed bekend met zijn stad, de rivier en de natuur eromheen, en met de manier waarop de mensen in deze omgeving en in het nog socialistisch opgebouwde land in harmonie met de rivier leven. Hij wandelt en vist er graag, en in zijn dikwijls poëtische beschrijvingen van de omgeving – dikwijls in de vorm van korte gedichten – geeft hij de lezer van tijd tot tijd een aanwijzing dat 1992 ooit zal komen, maar dat destijds niemand het zag.

Voor de oorlog stond aan de Una ook het huis van zijn grootmoeder, een vrouw die bij de partizanen zat en van wie we het leven beetje bij beetje leren kennen. Het huis is er een waar vroom en eenvoudig de islam wordt beleden en de sfeer wordt mede bepaald door de natuur en de wisseling van de jaargetijden. De stad zelf, ‘ooit Klein Parijs genoemd’, herbergde de gebedshuizen van drie religies: moskeeën, en orthodoxe en rooms-katholieke kerken. Tijdens de oorlog vervalt alles grotendeels tot puin en vanuit de ruïnes die nog overeind staan, is in plaats van een plafond of dak de sterrenhemel te zien. Het huis van Mustafa’s grootmoeder, dat in 1942 door een geallieerd bombardement werd verwoest, wordt nu door de Servische strijders in brand gestoken.

In het najaar van 1995 wordt de stad op de Servische troepen heroverd en kan langzaam het herstel beginnen. Zoals het voor de oorlog was, zal het daarna echter niet meer worden, hoezeer de mensen dat ook hopen. Als strijder houd je niet alleen fysieke littekens over, maar ook de littekens in je geest. Mustafa beseft weet dat je ervoor kan kiezen de dingen te onthouden dan wel in de geest terug te roepen en erover te verteller, of ze te verdringen en te vergeten. Zelf wenst hij niet te verdoezelen wat er gebeurd is. In enkele fragmenten komen daarom de wandaden naar voren waaraan zich niet alleen de aanvallende Serviërs, maar ook zijn kameraden en wellicht ook hijzelf schuldig maakten. Toch hij laat het geweld nergens op een stuitende manier overheersen. Het is alsof hij beetje voor beetje de deur voor zijn herinneringen open zet. Er wordt heel even verwezen naar de genocide in Srebrenica van 11-17 juli 1995. De mensen in Bosanska Krupa kregen daar via de gecensureerde media nauwelijks iets over te horen. Pas naderhand vernamen ze wat er gebeurd was, en op welke schaal.

De angst die de verteller is bijgebleven, manifesteert zich bijvoorbeeld als hij van de ingang van het flatgebouw waar hij woont door het schaars of niet verlichte trappenhuis naar de voordeur van zijn appartement moet. De oorlog maakt de verteller bewust van het feit dat er eigenlijk niets is waardoor je als mens je hele leven lang wordt vergezeld. Behalve het geschreven woord waarmee hij tot in detail de elementen van zijn vooroorlogse bestaan tot leven brengt om ze – zoals aan het begin al aangestipt – alsnog onvergankelijk te maken.