Evald Flisar – Mijn vaders dromen

Over de schrijver

Evald Flisar werd in 1945 geboren in het Sloveense dorp Gerlinci, vlak bij het drielandenpunt Slovenië-Oostenrijk-Hongarije. Hij schreef romans, toneelstukken en essays en reisde door talloze landen. Hij woonde drie jaar in Australië, waar hij in Sidney als metrobestuurder werkte, en zeventien jaar in Londen, waar hij korte verhalen en hoorspelen schreef voor de BBC. Sinds 1990 woont hij in de Sloveense hoofdstad Ljubljana. Van 1995 tot 2002 was hij voorzitter van de Sloveense schrijversbond. Sinds 1998 is hij hoofdredacteur van Sodobnost (‘Moderne tijd’), het oudste literaire tijdschrift van Slovenië. Hij ontving verscheidene literaire prijzen en zijn werken werden vertaald in ruim dertig talen, waaronder Duits, Engels, Russisch, Grieks, Turks, Indonesisch, Japans, Chinees en Amhaars.

In het voorwoord bij de Sloveense uitgave vinden we een aan de tekst ontleende vergelijking tussen het schilderij ‘De luitspeler’ uit 1661 van Hendrick Martensz. Sorgh en het daarop gebaseerde (of parodiërende) ‘Hollands Interieur I’ uit 1928 van Joan Miró. De werken vertegenwoordigen twee manieren om de realiteit te beschouwen, de ene uiterst conventioneel en realistisch, en de andere onconventioneel, surrealistisch, vertekend en verwrongen. Deze twee vormen van beleving, die soms bedrieglijk in elkaar blijken over te gaan, lopen als een rode draad door het hele boek.

De verteller heet Adam en is de zoon van een gerenommeerde plattelandsarts en een ontevreden, geborneerde moeder die door vader kort wordt gehouden en een voorliefde heeft voor dikke, kasteelroman-achtige boeken. Vader, moeder en Adam leven elk in hun eigen, eenzame wereld. Dat geldt vooral voor moeder, die zich niet alleen door haar man in de steek gelaten voelt, maar ook door haar zoon, die sterk naar vader trekt.

Vader heeft zijn praktijk in het gezondheidscentrum van het dorp. In het souterrain van het gebouw is een ruimte waar hij merkwaardige experimenten doet en een bizarre verzameling aanlegt van glazen potten met organen, weggesneden tumoren, embryo’s en bonsai-achtige planten. Adams moeder was een tijdlang eveneens werkzaam in het gezondheidscentrum, maar vader drong erop aan dat ze elders ging werken: zij is niet medisch geschoold – wat hij haar vaak genoeg voorhoudt – en bovendien wilde hij voorkomen dat zij zich met zijn experimenten zou bemoeien.

Adam leest de meest uiteenlopende en voor volwassenen bestemde boeken uit zijn vaders bibliotheek. Door het vele lezen ervaart hij de school als saai en zoekt hij zijn toevlucht in dromen. Als deze een obsessief karakter aannemen, gaat hij ze op aanraden van zijn vader noteren. Na enige tijd besluit vader Adams dromen mee te beleven, vandaar de titel Mijn vaders dromen. Adam is inventief genoeg om vaders experimenteervertrek binnen te komen. Op een glazen pot met een bijna voldragen foetus ziet hij een etiket: ‘Abortus, zoon van Marija en Rudolf (Rudi)’. Dat zijn de namen van Adams ouders, en de foetus is zijn ongeboren broer.

Op een middag ontmoet Adam een meisje: Eva. Ze logeert bij haar grootvader, de gepensioneerde scheepskapitein Dominik. Er volgt een vrijage, die door vader ruw wordt verstoord – Adam en Eva zijn minderjarig en Eva is bovendien zijn patiënte. Was het incident een droom? Dromen, dagdromen, hallucinaties en werkelijkheid zijn steeds moeilijker uit elkaar te houden. Bijna alle dromen van Adam gaan over Eva en de relatie die ze blijkbaar heeft met zijn vader, die haar op elke denkbare plek en op elk mogelijk uur ontmoet en neemt. In de loop van het verhaal blijkt dat Eva verslavingsproblemen heeft en regelmatig, voor een erotische tegenprestatie, bij vader illegaal een injectie komt halen.  Gaandeweg wordt de relatie tussen Adam, zijn ouders, Eva en zijn ongeboren broertje Abortus verder uitgewerkt, en er volgen avonturen op verschillende niveaus van werkelijkheid, hallucinatie en droom, die zich moeilijk van elkaar laten onderscheiden. Daarbij verdwijnen een voor een Eva, moeder en vader uit Adams leven in een proces dat verlies en bevrijding met elkaar verenigt. De enige die in zijn leven blijft is grootvader Dominik, als een symbool van nieuwe kansen en nieuwe horizonten.

Ook al is de wereld in het boek dikwijls vertekend, het verhaal is er niet minder betekenisvol om. Alle elementen zijn in laatste instantie ontleend aan het gewone, dagelijkse leven en vormen daarop een commentaar. De roman kent vele ironische elementen, zoals de beschrijving van de zigeunerin die ongewassen voor een onderzoek verschijnt en driemaal onder de douche moet. Of vaders smeekbede ‘Gij, die boven mij zijt, help mij, alstublieft,’ op het moment dat Adam hem door een opening in het plafond begluurt zonder dat vader daar weet van heeft.

Bizarre of horror-achtige passages zijn er ook genoeg, zoals de potten in het souterrain van het gezondheidscentrum, of de geraamten die uit hun graven verrijzen om Adam bij te staan – een van hen geeft hem zijn dijbeen als wapen – als hij in een beslissend gevecht is verwikkeld met zijn moeder.

Overal in het boek zien we hoe de mensen elkaar gebruiken of misbruiken: Eva en Adams vader gebruiken elkaar, Eva gebruikt Adam, en als Adam in een psychiatrische kliniek is opgenomen, wordt zijn geval tijdens een speciale conferentie door de deelnemers gebruikt om in de medische wereld furore te maken. Een sneer naar het ongeïnteresseerde carrièrisme is Adams laatste gesprekje met de directeur van de kliniek: ‘Het ga je goed, Alfred.’ – ‘Ik heet Adam.’

Meer dan eens nemen de personages hun toevlucht tot bedrog, al dan niet om bestwil: Adam en zijn moeder worden ‘bij wijze van grap’ een nacht op een eiland achtergelaten; Adam en moeder gaan zogenaamd naar een vakantieoord in de bergen, maar Adams bestemming is de psychiatrische kliniek; moeder is zogenaamd voor langere tijd bij haar zieke zuster, maar is in werkelijkheid vermoord, en als Adams vader aan het slot van de roman door de politie of een ambulance wordt opgehaald is, is hij ‘voor langere tijd naar een medisch congres’. Daarbij blijft onduidelijk wie wat op zijn geweten heeft: werd Adams moeder vermoord door Adam en nam vader hem in bescherming, of heeft zijn vader het zelf gedaan? Naar aanleiding van dat laatste rijst ook de vraag wie er in de loop van het verhaal eigenlijk zijn verstand verliest. We moeten concluderen dat Adam in feite de enige is die zijn verstand niet verliest en zich niet laat verslinden door ‘het grote beest van eenzaamheid’ dat in de Sloveense titel van het boek besloten ligt.

Hoe bizar en onwerkelijk de beelden ook kunnen zijn en hoe ongewis soms blijft of ze gedroomd zijn dan wel reëel, ze worden stuk voor stuk met een strikt gevoel voor logica en detail uitgewerkt – en juist dat maakt ze zo levensecht en de overgangen ertussen zo onverwacht. Een belangrijke vraag dient zich aan: waren Adams droombeelden misschien geheel of grotendeels gebaseerd op reële feiten en gebeurtenissen die zo schokkend waren dat hij ze slechts als dromen onder ogen kon zien om ze jaren later te verwerken?