De Franse vertaling verscheen in 2019 bij Éditions du petit véhicule, in de reeks ‘La galerie de l’or du temps’ in Nantes. Met een voorwoord van de dichter en uitgever Luc Vidal en een nawoord van de auteur. Het boek telt 85 pagina’s, dertien kleurenreproducties van taferelen uit De Hel van Dante door Botticelli, en een zelfportret van de schilder zelf als detail uit De aanbidding der Wijzen (omstreeks 1475).
Inmiddels is het boek ook vertaald in het Italiaans en het Engels.
Het in de titel genoemde Zarata is een eilandje voor de zuidkust van Albanië. Ik kon het niet op internet vinden, dus rees de vraag: was het een imaginaire locatie of ging het om een bestaand eiland met een fictieve naam? Het laatste bleek het geval: als model diende het eilandje Zvërnec, vlak bij de havenstad Vlora. Er staan een oude kerk en een Byzantijns klooster en er liggen nog een paar graven. Het klooster, met fresco’s, werd in de jaren vijftig gebruikt als detentiecentrum. Je mocht je gelukkig prijzen als je daar terechtkwam in plaats van in een andere gevangenis of in een kamp. Op het vasteland ligt een dorpje dat eveneens Zvërnec heet. Er wonen relatief veel Grieken en Aroemenen, en de godsdienst is overwegend orthodox.
Elk hoofdstuk – het zijn er in totaal twaalf – is een brief van de politieke gevangene Frederik Çoba aan zijn geliefde vrouw Bruna. De eerste brief dateert van 29 mei 1957, de laatste van 12 februari 1958. Na de twaalfde brief volgt een epiloog, waaruit blijkt dat Frederik voor een nieuw proces in Tirana van het eiland werd opgehaald, vlak voordat zijn vrouw met toestemming van de autoriteiten op Zarata arriveerde om hem te bezoeken. Alle brieven, en ook de epiloog, met daarin nog een laatste schrijven van Frederik Çoba, gedateerd 21 maart 1958, worden voorafgegaan door een citaat uit De Hel van Dante.
Frederik, schrijver, docent en vertaler, gebruikt zijn verblijf op het eiland om dit werk te vertalen. Hij beschrijft in zijn brieven de omstandigheden op het eiland, zijn medegevangenen en de mensen die hen bewaken. Hij laat Bruna weten dat hij hoopt en verwacht dat hij haar ooit weer in zijn armen zal kunnen sluiten. Verder geeft hij een exposé van de vele gedachten die in hem opkomen. Vanzelfsprekend wordt met De Hel nadrukkelijk verwezen naar de situatie in communistisch Albanië en de recente geschiedenis van het land. Verder beschrijft hij de associaties die zijn werkzaamheden oproepen met de literatuur (met name Dante en zijn verre geliefde Beatrice, voor Frederik belichaamd door zijn eigen vrouw Bruna) en de schilderkunst (vooral Botticelli, de eerste illustrator van Dantes werk). Ook zijn er de nodige verwijzingen naar de Griekse en Romeinse oudheid; ik noem veerman Rrapushi, die als een moderne Charon met zijn roeiboot tussen het vasteland en het eiland op en neer vaart, en de bewaker die de Buldog genoemd wordt, een variant van de waakhond Cerberus.
De auteur schrijft in verband met het ontstaan van het boek dat hij tijdens zijn studie over het bestaan van La Divina Commedia hoorde, maar net als zoveel anderen van zijn generatie alleen in de populaire cultuur zijn eigen tijd geïnteresseerde was. Later kreeg hij de afbeeldingen onder ogen die Botticelli bij het werk gemaakt had en ontdekte hij de parallellen tussen de door Dante beschreven hel en het Albanese regime. Het werk van Dante werd vertaald door Pashko Gjeçi, die na zijn gevangenschap Italiaanse letterkunde kon doceren, en door Mark Ndoja die zijn vertaalwerk tijdens zijn gevangenschap begon en ook brieven aan zijn vrouw stuurde. Dat bracht Rama ertoe zijn roman als een reeks brieven vorm te geven. Het eilandje Zvërnec, waar Luan Rama als cineast geweest was en waar inderdaad gevangenen hadden gezeten, werd voor hem het ideale decor om zijn boek in te laten spelen. De schrijver moest daarbij ook denken aan het nabijgelegen oude Venetiaanse kasteel bij Porto Palermo, waar in de vroege negentiende eeuw door krijgsheer Ali Pasha ruim tweehonderd mensen in de krochten gevangen waren gezet en de zee alleen konden horen, maar niet zien.
DRIE FRAGMENTEN
BRIEF I
‘De diepe slaap werd in mijn gedachten onderbroken door een bliksemschicht, en ik werd wakker als iemand die met geweld wordt gewekt; ik schoot overeind, en met een strakke blik keek ik om me heen om te zien naar welke plaats ik was gebracht. Ik bleek me te bevinden aan de rand van een afgronddiep tranendal waaruit het rumoer van een eindeloos weeklagen opsteeg…’ [i]
Dante, De Hel, zang IV
29 mei 1957
Bruna, mijn lief! Het is alweer twee maanden geleden dat ze mij hierheen stuurden. Ik voel me nu goed, en dat is vast en zeker te danken aan het gezonde klimaat. De zon en de zeelucht hebben me kracht gegeven en daarom voel ik niet meer, zoals een tijd terug, die felle pijn in mijn longen. Als Beso, mijn leerling van het lyceum in Shkodra, er niet was geweest, zat ik nu somber weg te kwijnen in een cel van de gevangenis in Burrel. Jij kent hem niet. Hij was een van mijn beste leerlingen, uit de hoogste klas, en ik was erg op hem gesteld. Hij woonde niet ver bij ons vandaan, totdat hij naar Parruca[ii] vertrok. Een godheid wilde dat hij na de strijd in de bergen naar Tirana was teruggekeerd en het als zijn plicht zag mij te helpen, zodat ik mijn straf hier kon uitzitten. Ik zag hem in de rechtszaal op de dag dat de rechter uitspraak deed. Hij behoorde tot de laatste personen die mij zwijgend en met een droevige blik aankeken. Hij was duidelijk erg aangedaan, maar kon zich niet tegen de Almachtige Leider teweerstellen. Toch had hij kans gezien om iets voor me te doen. Op het eiland Zarata zijn niet meer dan tien gevangenen, maar er zijn mensen die zeggen dat er nog meer zullen komen. Iedereen hier is ziek, de meesten hebben tuberculose of een andere ernstige ziekte waarvan de prognose weinig hoop biedt. Petro, een oude man, bidt zelfs tot God dat hij hem zo snel mogelijk tot Zich wil nemen, want hij kan de pijn in zijn lichaam en zijn hart niet meer verdragen. Hij heeft de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en samen met de Franse bataljons aan de oever van de Shkumbin en op de rots van Kamja gestreden. Toen kwam de Tweede Wereldoorlog. Maar het was pas na de oorlog dat zijn lijdensweg echt begon.
Hier zitten allemaal politieke gevangenen… Sazani heeft in Parijs gestudeerd, hij is architect, maar omdat hij zich aansloot bij de groep van onafhankelijke afgevaardigden die streefden naar een westers politiek systeem zoals ze in West-Europa hadden leren kennen, werd hij ook gevangengezet. Op het stromatras naast het mijne ligt ’s nachts Vangjeli, een nationalist in hart en nieren die aanwezig was bij de conferentie van Mukja.[iii] Hij had ook voor de vrijheid gestreden, maar na de oorlog werd alles door de vloedgolf van de revolutie weggevaagd. Toen de Duitsers kwamen, kreeg hij van de Albanese regering een hoge positie bij het ministerie van Financiën. Toen de Duitsers vertrokken, ging hij niet zoals veel anderen het land uit, nee, hij bleef en werd achteraf van collaboratie beschuldigd en opgepakt. De arme man heeft een leverkwaal en ik vermoed dat het levercirrose is. De artsen geven hem niet lang meer, en dat is de reden waarom men besloten heeft hem hier te laten sterven. Seferi, een bed verderop, was commandant van een partizaneneenheid en een buitengewoon moedig man, maar omdat hij weigerde om op bevel van het oppercommando een paar leden van het Nationaal Front dood te schieten, werd hij na de oorlog als een collaborateur beschouwd. Hij zegt de hele dag geen woord en is diepbedroefd omdat hij zijn vrouw, zijn pasgeboren kind en zijn moeder moest achterlaten. De hele dag loopt hij als een monnik te prevelen en dat doet me verdriet, want hij heeft altijd pal gestaan voor alles wat goed en rechtvaardig is. Soms zingt hij een weemoedig lied, een aangrijpende klaagzang, want hij komt uit de bergen van Kurvelesh… De jongste van ons allemaal is Xhevo, een grote, vriendelijke jongen. Een paar dagen geleden kreeg hij te horen dat zijn moeder was overleden, en hij wilde naar haar begrafenis. Hij vroeg eerst toestemming aan de officier en daarna schreef hij een brief aan de commandant van de gevangenis in Tirana, maar hij kreeg geen antwoord. Hij zat bijna onhoorbaar te huilen. De laatste dagen heeft hij zijn mond niet opengedaan, zelfs niet om te eten. Het lijkt erop dat zijn moeder is gestorven omdat ze haar verdriet niet langer kon dragen. Hij heeft aan de zijkant van zijn voorhoofd een grote wond; die is wel min of meer genezen, maar toch lijkt hij daardoor voorgoed getekend. Op een dag vroeg ik hem wie dat gedaan had – was het een van zijn ondervragers geweest? Maar hij zei: ‘Ik weet het niet!’ En hij legde zijn hand op de plek, alsof hij voor het eerst doorhad dat daar een wond zat. Hij is het vergeten, die arme kerel… Dan hebben we Xhakua, een kerngezonde vent, maar erg koppig, want hij heeft twee jaar in een isoleercel gezeten. Hij werd gepakt toen hij uit de gevangenis van Pogradec probeerde te ontsnappen. Ze hebben hem verschrikkelijk gemarteld, maar hij heeft nooit een woord losgelaten. Stavri, een man van in de veertig, is een van de aardigste van allemaal, want hij heeft een opgewekt karakter en probeert de sfeer van droefenis die ons allemaal overspoelt te verlichten. Hij was een partizaan, maar stamt uit een familie van beys, die in de Ottomaanse tijd het bevel over een stad voerden. ‘We gaan allemaal op een dag dood, wij en ook zij,’ zegt hij dikwijls… Hij heeft sinds de oorlog een kogel tussen zijn hart en zijn schouder zitten. Een andere raakte hem in zijn bil. De wond aan zijn schouder was al min of meer geheeld, maar raakte ontstoken toen hij in de cel zat, en nu lijdt hij in stilte… Twee andere gevangenen zijn Petro, een oude aanhanger van de orthodoxe bisschop Fan Noli, en Kamber, of de dichter, zoals we hem noemen. Hij lijdt aan epileptische aanvallen. Soms is hij heel opgewekt, maar meestal heeft hij iets van een monnik; dan kan hij zich dagenlang in zichzelf terugtrekken en praat hij met niemand. Hij is eenzaam, lijdt veel, maar heeft in zijn karakter ook iets roekeloos. Hij is hier naartoe gestuurd omdat hij een brief aan de Grote Leider had geschreven waarin hij hem aansprak op zijn gedrag als een absolute vorst, zoals de Franse koning Lodewijk de Veertiende; verder stelde hij dat de Albanese literatuur zich niet vanuit een stalinistisch dogma laat leiden. Er wordt gezegd dat de Grote Leider razend werd toen hij die brief las en vervolgens opdracht gaf om Kamber uit zijn gezicht te laten verdwijnen.
Tot dusver hebben we de zee nog nauwelijks met eigen ogen gezien. De veerman, hij heet Rrapushi, is een oude man van zeventig die in het dorp woont; hij komt ons elke dag brood brengen, een heel kleine portie voor de hele dag, en nog een soort soep zonder smaak en wat olijfolie uit het dorp. Als ik hem in de verte zie, volg ik hem zonder met mijn ogen te knipperen, en moet ik denken aan de oude veerman Charon en de rivier Acheron die naar het rijk der doden stroomde… Vreemd, dat bestaan hier: in plaats van te leven en aan de toekomst te denken, herinner ik me voortdurend de mythen uit de Grieks-Romeinse oudheid, en het lijkt erop dat in alle antieke tragedies elementen zitten die tot op de dag van vandaag te herkennen zijn. Het is alsof er niets is veranderd… Niets! De mensen hebben gezichten als van Nero, Antigone, Cassandra, Circe, Oedipus, Herakles en Menelaos… Dezelfde tragedies, met alleen steeds een ander decor!
.
[…]
BRIEF VIII
‘Wanneer je tegenover de milde blik staat van degene wier mooie ogen alle dingen zien, zul je van haar je hele levensweg vernemen…’
Dante, De Hel, zang X
15 september 1957
Mijn liefste, ik schrijf je deze brief opnieuw, hij is gelijk aan de brief die ik je gistermorgen geschreven had, maar helaas werd die van me afgepakt. Zoals je kunt verwachten, staat alles wat ik aan jou schrijf ook in mijn geheugen gegrift – elk woord, elke fluistering, elk moment van pijn. Gisteren warmde ik me in de zon die zo heerlijk scheen, ik zat met mijn rug tegen de muur van de kerk, op de stenen die door ik weet niet hoeveel duizenden mensen werden aangeraakt, en ik geloofde in een wonder. Maar is dat wel mogelijk? Ik zou het bijna denken, maar de werkelijkheid is altijd anders… Ik was je dus aan het schrijven toen de bewaker die de ‘Buldog’ wordt genoemd langzaam en geruisloos naderbij kwam, als een donkere schaduw of als een roofdier dat op het punt staat zich op zijn prooi te storten. Hij overrompelde me volkomen en griste de brief uit mijn handen. ‘Zo, en wat hebben we hier?’ vroeg hij. ‘Een brief,’ antwoordde ik rustig. ‘Een brief?! Voor wie?’ ‘Voor mijn familie…’ Hij hield de brief vlak voor zijn ogen, maar kon mijn priegelige handschrift niet lezen… ‘Je schrijft iets tegen de regering, hè?! Tegen onze volksregering die de arme, uitgebuite boeren land heeft geschonken, en die jullie verborgen goud in beslag heeft genomen… En terecht!’ ‘Welk goud?’ vroeg ik. ‘Ik leid een eenvoudig leven, meneer, ik ben leraar!’ ‘Noem mij geen meneer!,’ riep hij kwaad, ‘en ook niet kameraad, want ik ben uw kameraad niet. Ik ben uw vijand!…’ En met die woorden verscheurde hij mijn brief. Maar die stond in mijn geheugen gegrift en in mijn ziel geschreven. Er is niets, maar dan ook niets, dat hem kan uitwissen, mijn lief, geloof me.
Mijn liefste, vannacht ben ik begonnen aan de zesde zang. Daarin beschrijft Dante de derde cirkel van de hel. Ik heb tot tegen het einde van de nacht gewerkt, bij het licht van een klein olielampje, want ’s avonds gaat het licht uit en is het eiland in duisternis gehuld. De scène waarin de grote driekoppige hond Cerberus verschijnt, die ervoor waakt dat niemand passeert, is gruwelijk en huiveringwekkend… De cirkel waar het altijd regent, zoals Dante schrijft, is een oord waar een vervloekte koude heerst en het grote stenen hagelt, waar het sneeuwt en de atmosfeer geen genade kent, en waar gewaakt wordt door Cerberus, die geesten en mensen verscheurt. Dat doet me denken aan een van onze oude verhalen, het stond ongeveer tien jaar geleden in Sprookjes en legenden van ons volk, met nog een aantal andere oude verhalen en legenden uit Albanië. Ik moest denken aan de monsters, feeën en bovennatuurlijke creaturen die de toegang bewaakten tot de andere wereld, de onderaardse wereld die de verblijfplaats was van de doden en van degenen die tot in de eeuwigheid gedoemd waren omdat ze niet voor de goden wilden buigen. In Dantes beroemde beschrijving van de hellepoort staat geschreven: ‘Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen…’ Kun je werkelijk alle hoop verliezen? Ik zou dat niet willen, maar er zijn momenten waarop de hoop mij dreigt te verlaten, alsof iemand mijn ziel leeggiet, en dan lijkt het alsof mijn borst leegstroomt, alsof ik niets meer voel en zich in mij niets meer roert – geen geluid en geen zucht… Bij Dante stonden die woorden geschreven op een poort met een sombere kleur. Hij zei tegen de persoon die hem vergezelde: ‘Meester, hoort u het? Wie zijn deze personen die van elk lijden schijnen te zijn verlost?’… Hoe verder ik in De Hel vorder, hoe meer ik mij verbaas over de schitterende beeldspraak die hij gebruikt. Wat een gigantische, maar toch naar menselijke maat uitgewerkte scènes, die een totale wereld, en daarmee het wezen van de mensheid omvatten. Ja, Dante was niet te evenaren. Je weet heel goed dat ik na mijn studie Latijn de antieke dichters heb gelezen, maar besef wel dat niemand van hen het bij Dante kan halen. Goed, je hebt Vergilius met zijn indrukwekkende lyriek, maar Dante is overweldigend, hij dwingt je na te denken, te filosoferen en om je heen te kijken. En realiseer je dan dat Dante het grootste deel van zijn leven op de wegen van Italië doorbracht, in ballingschap, ter dood veroordeeld en voortdurend opgejaagd. Hij is nooit in zijn geboortestad Florence teruggekeerd, hij is blijven rondtrekken als een soort Ahasverus die op zoek is naar zijn vaderland. Maar in feite is Dantes vaderland gelegen in de kunst die hij schiep – in zijn literaire werk en zijn geliefde Beatrice.
Toen ik de zang voor de helft vertaald had, jeukten mijn ogen en vielen mijn oogleden bijna dicht, maar ik kon niet slapen, omdat dat verschrikkelijke wezen weer aan me verscheen en me achtervolgde, waarbij het van tijd tot tijd de trekken aannam van mijn ondervrager met zijn puntsnor, de man die mij echt wist te martelen en mij afhankelijk en machteloos maakte, zodat ik geen vaste grond kon voelen en dingen zou bekennen die ik niet gedaan had, maar die wel aanleiding zouden zijn geweest om mij te berechten. Mijn God! Wat een verschrikking! Wat wij in het leven wilden roepen was een sociaaldemocratische partij, maar dit bewind accepteert slechts één partij – die van zichzelf. Twee dagen geleden hoorde ik dat ze de botten van vader Fishta in de rivier hebben gegooid. Is dat echt waar? Is het al zover gekomen dat ze de botten van de grootste Albanese dichter weggooien? En waarom? Was het omdat hij in de tijd van Mussolini toegezegd had lid te worden van de Accademia Italiana voor schone kunsten…? Tijdens mijn ondervraging werd ik erop gewezen dat ik bevriend met hem was geweest, en ook nog met vader Anton Harapi. O, mijn God, wat kun ik hun anders vertellen dan de waarheid: dat de ziel van de goede vader verbonden was met de heilige Céline van Laon? Daardoor kwam het dat ik in de nacht dat ze me naar mijn cel terugbrachten voortdurend het woedende gezicht van mijn ondervrager voor me zag, met daarin af en toe de trekken van Cerberus, en dat overkwam me de afgelopen nacht ook weer… Toen ik voor verhoor werd meegenomen, zeiden ze tegen me dat ik een activist was van het Dante Alighieri-genootschap, en dat dit genootschap geleid werd door de fascist Peteçi… En het kon niet anders of ik was daarvan op de hoogte. Ik zou dat moeten weten. Ja, zei ik tegen ze, het is waar dat ik gesproken heb over Dante, Boccaccio en de Decamerone, over Petrarca, Pirandello en d’Annunzio, maar dat had niets met fascisme te maken, want in ons genootschap discussieerden we het ook over Leonardo da Vinci, Michelangelo en Sixtinus… Als je over Dante sprak betekende dat niet dat je een loflied zong op de hymne van de fascisten, waarin even naar hem verwezen wordt. Als ik sprak over de grote namen uit de Italiaanse literatuur, zoals Lazri Shantoja deed, die ook Faust van Goethe vertaald had, was dat omdat zij de vertegenwoordigers en voorlopers zijn van een nieuwe beschaving. Niemand kan hun werk ontkennen of het zich toe-eigenen… Ik deed wat ik kon om dat vreselijke beeld van Cerberus met het gezicht van mijn ondervrager uit mijn gedachten te bannen, maar het lukte niet. Toen stond ik op, liep naar de deur en keek vanaf de drempel naar het met sterren bezaaide firmament. Ik richtte mijn blik omhoog en begon aan mijn hemelse reis om bij jou te komen. Ik bevond me in de Melkweg…
Bruna, mijn liefste, je schrijft me altijd dat je sterk blijft en dat je het volle gewicht kunt dragen van jouw immense verdriet omdat we van elkaar werden gescheiden. Is het echt waar dat alles goed gaat? Dat je in je borst niet meer de pijn voelt die het je ooit bijna onmogelijk maakte om adem te halen…? Uit wat je schrijft, meen ik te kunnen opmaken dat mama weer een beetje zichzelf is. Ik hoop het! En hoe gaat het met jouw moeder? En met je vader? Aan de kersenbomen in de tuin moeten nu wel de eerste knoppen van volgend voorjaar te zien zijn… Weet je nog dat ik onder die bomen in slaap was gevallen? Ik lag met mijn hoofd op jouw schoot. Je zong zachtjes een liefdeslied, ik had net het dak gerepareerd en was doodmoe. Ik was in slaap gevallen, zomaar, alsof ik jouw kind was. Vertel me welk lied je toen zong, want het is uit mijn herinnering verdwenen… In je laatste brief schrijf je dat je tegenwoordig op de fiets naar de fabriek gaat, en daar ben ik blij om, want dat is een makkelijke route. Ik zie voor me hoe je langs het meer van Shkodra fietst, in je katoenen jurk waarin de wind gevangen wordt die van het dorpje Shiroka komt aanwaaien, en dan denk ik even niet aan de plek waar ik mij bevind. Kijk, mijn Beatrice, mijn geliefde. Ik open mijn armen, mijn schat, en ik omarm je helemaal, hier, in de wind, in deze prachtige, jubelende natuur…
Fredi
Amor vincit omnia – ‘De liefde overwint alles.’
EPILOOG
‘Dat onze herinnering nooit zal wegvliegen naar de eerste wereld van de menselijke geesten, maar onder talloze zonnen kan blijven voortleven.’
Dante, De Hel, zang XXIX
In de verte spoedde zich langs de oever het voorovergebogen silhouet voort van een vrouw die tegen de harde wind inliep die er op deze winterdag stond. Door de houten poort van het klooster kwam Xhako naar buiten, die als eerste de vrouw gezien had, en daarna Seferi; vervolgens verschenen de gezichten van de andere gevangenen. Ze keken hoe veerman Rrapushi aan de overkant de vrouw hielp om in de boot te stappen en daarna begon te roeien. Wie kon dat zijn? De gevangenen zeiden niets, en intussen konden ze haar steeds beter zien. Niemand kende haar, niemand had haar ooit gezien.
‘Wie zou dat zijn?’
Iedereen keek elkaar aan, maar niemand wist het.
‘Ik denk dat het de moeder van Sotiri is!’ fluisterde Seferi.
‘Nee, dat is ze niet.’
‘Maar wie is het dan?
Ze keken elkaar opnieuw aan en haalden hun schouders op.
‘Misschien is het Bruna…’
‘Hoe is dat mogelijk? Hebben ze het haar dan niet verteld?
De boot naderde het eiland en legde aan, en er daalde een doodse stilte neer. De vrouw kwam langzaam en verlegen naderbij en zocht met haar ogen naar haar man. Ze was verbaasd dat ze hem tussen deze trieste en zwijgende gedaanten niet zag.
Rrapushi stond op het punt weer te vertrekken en zei tegen de vrouw die net uit de boot was gestapt: ‘Mevrouw, ik ben over twee uur weer hier!’
Daarna gaf hij aan een van de soldaten, die intussen naar de vrouw toeliep, een teken dat hij vertrok.
‘Rrapushi, wacht!’
Bruna keek rond, verschrikt, leek het wel. Waar zou haar geliefde toch kunnen zijn? Ja, waar?
‘Waar is mijn echtgenoot?’ vroeg ze aan de soldaat die het document bekeek dat ze aan hem liet zien.
Daarna vouwde ze het papier weer op en wierp hem een kille, vijandige blik toe.
‘Vertel, wat is er gebeurd?’
Op dat moment kwam Seferi naderbij.
‘Bruna…?’
‘Ja,’ zei ze met een zwakke stem.
Seferi sloeg zijn armen vol medelijden om haar heen.
‘Bruna!… Gisteren hebben ze hem op de boot gezet en meegenomen naar Tirana, hij moet opnieuw terechtstaan.’
‘Hebben ze hem weer meegenomen?’
‘Ja, Bruna… Je weet het, als je in de gevangenis wordt gegooid beginnen de problemen en niemand weet hoelang dat gaat duren!’
Bruna bleef even als versteend staan en voelde haar hart barsten van verdriet. Er biggelde een traan over haar wang, maar ze veegde die meteen weg.
‘U moet zo snel mogelijk weer vertrekken!’ zei de luitenant kortaf tegen haar.
Ze keek hem geschokt aan, terwijl Seferi en Xhako haar meenamen.
‘Zijn kleren liggen daar… We hopen u spoedig weer te zien, maar dat kun je nooit weten.’
Bruna pakte de tas die ze over haar schouder droeg en gaf die aan Xhako.
‘Bewaar die goed… Er zit wat eten in.’
Daarna keek ze lang en zwijgend naar het klooster, de kerk, de hoge pijnbomen en de sombere struiken eronder, en ze draaide zich om naar de soldaat die naar haar toekwam en met zijn hoofd bewoog alsof hij haar groette, al keek hij haar vooral misprijzend aan.
Seferi liep met haar mee tot bij de boot, en voordat ze instapte, overhandigde hij haar een brief, die ze haastig aanpakte, zodat niemand het zou zien.
‘Hij liet die voor jou achter, vlak voordat hij vertrok.’
Ze glimlachte verdrietig en stapte in de boot.
De boot voer weg naar de overkant. In de verte betrok de lucht. Het leek alsof het zou gaan regenen. De gevangenen stonden bij elkaar en volgden met hun blik het trieste vertrek van de vrouw die haar geliefde echtgenoot niet had kunnen ontmoeten.
Toen Bruna een tijdje later in de aanhangwagen zat van een vrachtwagen die het stof achter zich liet opwaaien, maakte ze met trillende handen de brief open en begon zwijgend en met een verstarde blik te lezen.
21 maart 1958
Mijn allerliefste Bruna!
Nu ik De Hel voltooid heb, heb ik een heel andere kijk op het leven gekregen. Ik ben nu een ander iemand en ik dank God dat ik hier, op dit afgelegen eiland, opnieuw Dante heb ontmoet. Wie had ooit kunnen denken dat ik me op een dag hier zou bevinden om De Hel te vertalen? Dat ik elke dag in het gezelschap van dit magistrale werk uit de wereldliteratuur zou verkeren? Zeg het mij! Dante heeft mij geleerd dit kortstondige bestaan te begrijpen. Ik weet, mijn liefste, dat jij meer lijdt dan ik, want ik ben in gedachten doorgedrongen tot in alle cirkels van De Hel en zag wat werkelijk menselijk is en bij het mensdom hoort, wat het betekent om de vrijheid te missen en hoeveel waarde de liefde van de mens heeft. Soms vraag ik me af: is de menselijke natuur al sinds de dageraad van de tijd zo geweest? Is de Mens echt geschapen om steden en beschavingen te verwoesten die ooit, lang geleden, door anderen waren opgebouwd? Om de zoon van zijn vader en buurman van zijn buurman te doden? En geniet de Mens werkelijk van zijn misdaden? Waarom kwamen er figuren op als Nero, waarom zagen we iemand verschijnen als Dionysios van Syracuse en daarna nog vele anderen, zoals alle inquisiteurs en dictators die de spot dreven met de vrijheid? Waarom…? Ondanks alles wil ik geloven dat het ongeluk niet totaal is. Per slot van rekening geloofde Dante wél in de mens en in de liefde. En dat doe ik ook. De Mens kan anders worden gevormd, hij kan zich ontplooien door kennis te maken met cultuur, poëzie, muziek en beeldende kunst. Dante schrijft in de laatste zang van De Hel: ‘”Houd je goed vast,” sprak de meester, hijgend van inspanning, “want het is langs deze ladders dat we aan de bron van het kwaad kunnen ontsnappen.” Toen stapte hij door een holte in de rots naar buiten, hij zette me eerst op de rand neer, toen klom hij met een ferme stap omhoog en liep met me mee…’
Ach, Bruna, als ik op een dag van dit eiland vertrek en me weer bij je mag voegen, als ik werkelijk uit de hel terugkeer en jouw liefde vind die het Paradijs overstijgt, zal onze wereld anders zijn, dan kunnen we ons leven opbouwen, van onze kinderen genieten en een andere toekomst tegemoetzien. We beleven hier een gure winter, een verschrikkelijk jaargetijde vol bliksemschichten die het leven van de mensen verwoesten, maar toch heb ik vertrouwen. Dante had vertrouwen in de toekomst. Ik heb vertrouwen in de komende lente. Wij zullen van ons leven genieten, ook al is het later dan verwacht. Deze razernij zal uitgewoed raken. Ik stuur je de dichtregels die ik gisteravond bij het zwakke licht van mijn olielampje heb geschreven, en ik gaf ze de titel ‘Middernacht in maart’. Hier zijn ze:
Het was middernacht toen er op de zware deur geklopt werd.
‘Haast je,’ zei de dood, ‘ik kom je halen!’
Ik bleef even ademloos wachten.
‘Nu al? Nee toch?’
Toen rammelde hij hard aan de deur.
Het leek bijna alsof de halve wereld instortte.
‘Wat was dat voor lawaai?’ vroeg je mij, nog half slapend,
toen ik weer bij je in bed stapte.
‘Het is de wind,’ fluisterde ik.
En ik nestelde me in je armen, als was het de laatste nacht,
Jij sprak en mompelde in je slaap, in je dromen,
wie weet welke woorden God je ingaf.
‘Vreemd, vandaag bedrinken we ons in de zon!…’
Ik bleef tot het ochtendgloren naar je kijken, voorzichtig,
tussen mijn wimpers door, om je niet wakker te maken,
ik kuste je met het randje van mijn brandende lippen.
Ik omhelsde je duizendmaal zonder je aan te raken.
Ik weet niet waarom mijn borst opzwol,
Mijn bloed drong in mijn aderen,
ik voelde de stroom van het voortjagende bloed,
en hoorde de stem van een orakel dat me riep.
Toen, in de ochtendschemering, fluisterde ik:
‘Word wakker, mijn lief, de pruimenboom bloeit
in de kleur van jouw trouwjurk,
word wakker, zodat we deze dag langer kunnen maken
en de nacht korter,
word wakker, zodat we onze vrienden,
en ook hen die ons deden lijden, weer kunnen omarmen.
Wat betekenen haatgevoelens nog op deze duistere wereld,
dus kom, ik houd je vast met mijn vingertoppen en in
mijn armen, om met jou naar het einde van de wereld te gaan,
waar geen horizon meer is,
en met een roos op mijn borst door te lopen
tot aan het einde van mijn krachten…’
Ik sluit je stevig in mijn armen, mijn lief…
Lux in tenebris… – ‘Licht in de duisternis.’
*****
Hier eindigt de brievenreeks van de gevangene Frederik Çoba. Hij is nooit meer op het eiland Zarata teruggekeerd, en het lijkt erop dat de brieven die zijn vrouw hem stuurde en die hij in het klooster verstopt had, nooit zijn teruggevonden. De beroemde verzameling brieven die hij aan Bruna schreef, werd veertig jaar later gepubliceerd. De oude medegevangenen van het kamp zijn nooit de literatuurdocent vergeten die zo mooi ‘O bella ciao’ kon zingen. Aleksandër overleed een maand nadat hij van het eiland weg mocht. Twee jaar later kwam Seferi vrij en hij kreeg een functie aangeboden in het leger; hij weigerde echter en werd in een steenfabriek tewerkgesteld. Aan het einde van het voorjaar arriveerde er een nieuwe groep gevangenen, de meeste in zorgwekkende toestand, en zo raakte het eiland opnieuw bevolkt. De dichter Kamber bleef zijn gedichten schrijven en van tijd tot tijd, vooral als hij een epileptische aanval kreeg, verborg hij zich in het bos van Zarata. Sotiri declameerde nog altijd de gedichten van Luigi Pirandello, alsof hij in Rome een examenvoorstelling moest geven. Vlak voor zijn overlijden werd hij volkomen gek en riep hij overal rond dat de vooroorlogse acteur Aleksandër Moisiu zijn profeet was. Xhevo werd tien jaar later vrijgelaten en direct daarna weer gearresteerd. Sazani heeft niet lang van zijn leven als vrij man mogen genieten: een jaar na zijn vrijlating overleed hij aan de tuberculose die hij tijdens zijn gevangenschap had opgelopen.
[i] Bij een definitieve vertaling kan worden gezocht naar een goede bestaande Nederlandse versie.
[ii] Voorstadje van Shkodra, met een fraaie moskee, die in 1967 werd afgebroken en na de val van het communisme werd herbouwd en in 2007 gewijd.
[iii] Conferentie van 1 tot 3 augustus 1943 in Mukja, vlak bij Kruja, in Noord-Albanië. Doel was de samenwerking tussen de Balli Kombëtare (het Nationaal Front) en de Fronti Nacionalçlirimtar (het Nationaal Bevrijdingsfront) om de strijd tegen de Duitse bezetter te coördineren.